Mijn kind, dood kind
Nog niet zo lang geleden braken mijn vrouw en ik een zwangerschap af na tweeëntwintig weken omdat er bij onze dochter een zware hartafwijking was vastgesteld.
Wat ik daar precies over wil zeggen, weet ik niet. Maar ik wil er precies toch íéts over zeggen, misschien heeft iemand of ikzelf er iets aan. Bij dezen.
Naar de twintigwekenecho ging ik niet mee omdat ik moest werken. Het is ook ons tweede kindje en alles verloopt prima. Zo prima zelfs dat we met al het ‘Neen!’ schreeuwen van onze bijna-tweejarige vaak vergeten dat die binnenkort een zusje krijgt.
Terwijl ik in vergadering zit, dit:
[15:30, 18-01-2022] Geen goed nieuws
[15:31, 18-01-2022] Pak je op als ik bel aub
[15:31, 18-01-2022] Nu nog nabespreking
‘Geen goed nieuws’ blijkt een zogenaamde ‘single umbelical artery’ (SUA voor de kenners) en een afwijkende bouw van het hart. BAM.
Mijn vrouw is in alle staten, ik alleen in staat om compleet wezenloos werkmails te beantwoorden omdat het niet doordringt. Want alles ging goed. We hadden zelfs al een naam: Juno, naar de koningin van het Romeinse pantheon.
Op een vruchtwaterpunctie en een afspraak bij het UZ Gent moeten we meer dan een week wachten. Die week is alles tegelijk. Ik lees me binnenstebuiten over hart- en chromosoomafwijkingen, wat mijn vrouw gek maakt. Onze familie en vrienden komen langs met eten, drinken, en al dan niet gevraagd advies.
Op de een of andere manier wordt het toch maandag en gaan we naar de punctie. We krijgen een geleid bezoek doorheen de baarmoeder van mijn vrouw. Verschillende opties worden besproken: een slecht gevormde mitraalklep, hypoplastisch linkerhartsyndroom, etc. Niets dat goed klinkt, en misschien nog een chromosoomafwijking erbij.
Doorheen dit alles blijken ongepaste grappen wonderlijk te combineren met diepe pijn, bij mijn vrouw zelfs in die mate dat de grenzen van het fatsoen nergens meer te bespeuren zijn. Onze dochter moeten loslaten dwingt tot het loslaten van een hele hoop andere dingen, en voor het eerst sinds ik haar ken, manifesteert zich dat in het niet langer geven om opgeruimde kamers met gestofzuigde vloeren.
Maar rouw is een grillig wezen. Op zondag zijn er vrienden op bezoek en ben ik getuige van een ellenlang en uiterst gedetailleerd gesprek over de optimale technieken om ramen te wassen. Om de een of andere reden krijg ik het daardoor even heel moeilijk. Ik sta af te wassen en voel mezelf naar binnen plooien, naar groot verdriet om Juno. Verdriet zit ergens vlak onder het borstbeen, in de holte tussen de ribben. Voor de komende tijd wordt die holte opgevuld met Juno, en ze past er perfect in.
Verdriet uit zich ook in ergernis, in al zijn vormen. Ik erger me aan mensen die ons zo tragisch aankijken dat het lijkt alsof we nooit meer gelukkig zullen zijn. Voor je het goed beseft ben je hén aan het troosten. Verder worden we allebei knettergek van berichten die goedbedoeld bepalen wat wij nodig hebben (rust, blijkbaar), of die voor de hand liggende zaken nog eens duidelijk stellen (‘want dat is heel belangrijk: tijd en begrip’).
Iemand stuurt ook dat we nog niet mogen wanhopen omdat we het nog niet zeker weten, dus dat we misschien moeten wachten met doemdenken tot na de afspraak in het UZ. Dat is meteen een volgende categorie berichten die ons de kast op jaagt: alles-komt-goed-boodschappen, terwijl wij aan alles voelen dat het níét goed komt.
Blijkbaar mag er niet te zwaar noch te licht aan ons verdriet getild worden. Dat gezegd zijnde, in twee superondankbaar klinkende alinea’s: niets dan eeuwige dankbaarheid voor álle berichten die we krijgen, maar echt.
Het gesprek in het UZ op dinsdag is eigenlijk bijzonder aangenaam. Niet alleen omdat er duidelijkheid komt, maar omdat we benaderd worden als mensen met een goed werkend verstand, niet als kinderen die dringend advies moeten krijgen, noch als hoopjes ellende voor wie alleen medelijden bestaat.
De conclusie is er meteen en pijnlijk duidelijk: een hypoplastisch linkerhart. Weinig kans op overleven, nog minder kans op een kwalitatief leven. Voor ons is het een uitgemaakte zaak dat we de zwangerschap afbreken, en eens we dat uitgesproken hebben, treden de dokters ons onmiddellijk bij, met zo veel zichtbare opluchting als hun professionaliteit toelaat. De cardiologe zegt dat héél haar team dezelfde keuze zou maken, de echografiste gooit er nog een anekdote tegenaan over een baby van acht maanden die bezweek in de Colruyt.
Mijn vrouw heeft maar weinig boodschap aan de boodschap dat we rationeel de juiste keuze maken. Medische argumenten bepalen haar beslissing wel, maar moeten het afleggen tegen haar diepe verdriet om zo veel verlies.
Voor mij ligt het anders, ik heb de ratio nodig om aan mijn gevoel te kunnen, en dan nog is er geen stoef op de connectie tussen die twee. Ik vertel mijn vrouw over de stoïcijnen, die emoties zagen als de paarden die de wagen trekken en de ratio als de menner die ze in bedwang houdt. Haar paarden zijn prachtige volbloeden, de menner een verstrooid, gezapig oudje dat hen laat gaan waar ze willen. Ik daarentegen heb waarschijnlijk een heel panel zot streberige menners op de wagen en één kreupele rotpony ervoor.
Het is waarom we ook anders omgaan met jou, lieve Juno. Sowieso doe je ons allebei stilstaan, stil kindje als je bent. Het hele gebeuren is zo anders dan bij onze zoon. Zijn geboorte was hectisch, luid en bloederig, die van onze dochter rustig, stil en proper. Ze was al gestorven voor ze geboren werd, en ik geloof graag dat dat al even zo was. Niemand anders dan de goden bepalen wat de goden doen, of zo.
Na haar geboorte zijn we een hele avond, nacht en dag volmaakt gelukkig, zo samen in alle rust met onze stille dochter. Mijn vrouw maakt sudoku’s, ik lees over de Trojaanse oorlog, en niemand vraagt onze aandacht. Achteraf bekeken is het natuurlijk wat vreemd, twee dagen met een dood kindje. Ook vreemd waarschijnlijk: een foto van een dood kindje sturen naar iedereen die je kent. Ergens realiseren we ons dat, maar we zijn vooral onder de indruk van hoe mooi ze is. Mijn kind, schoon kind.
Een paar dagen later komen onze vrienden eten brengen. Bij wijze van verrassing zijn ze bijna allemaal samen gekomen. Niet bevorderlijk voor mijn niet-wenen-in-het-openbaar-beleid. Aangezien mijn vrouw nog nooit van zo’n beleid gehoord heeft, wordt er heel wat af gesnotterd.
Soms vragen we ons af of we niet overdrijven. Er zijn ook mensen die een kind dat nog voor de geboorte sterft niet eens een naam geven, en zelfs aan niemand zeggen dat ze een dood kindje hebben. Toch schrijft de dokter van het UZ, nu niet meteen de meest tere bloem, standaard minstens één maand ziekteverlof bij late zwangerschapsafbreking, dus ik neem aan dat er wel effectief tijd nodig is.
Hoevéél tijd kan ik nog niet zeggen. Want wanneer eindigt het? Na haar geboorte? Na de uitgerekende datum? Na haar eerste verjaardag? Na haar eerste uitgerekende verjaardag? Als er een derde kind komt?
Het eindigt nooit helemaal, waarschijnlijk. Alles wat we kunnen doen is onze dochter een plaats geven, al zal die nooit vast of afgebakend zijn. Ze is nergens maar overal. Ze is er nooit en altijd. Niemand is zo aanwezig afwezig als zij.
Mij doet het denken aan Pompeji: de uitbarsting van de Vesuvius verraste duizenden mensen en bedolf hen onder lagen as en vulkanisch puin. Bijna tweeduizend jaar later zijn hun lichamen weg, maar de holtes die ze achterlieten in het gesteente zijn voor eeuwig. Er werd gips in gegoten om te achterhalen hoe ze eruit hadden gezien. In ons heeft Juno óók een holte geslagen, en we moeten kiezen waarmee we die vullen om te achterhalen wat ze betekent. Alleen maar verdriet doet haar geen recht, dus we vullen ze met liefde voor elkaar en onze zoon, met dankbaarheid voor iedereen die er is en met de belofte om ons leven zo zinvol mogelijk te maken.