Ik haat sneeuw, dacht ik. De dag na jouw geboorte (20 januari 2019) sneeuwde het. Hard. Er lag een dikke witte laag op de weg, op het gras, op de takken van de bomen. Maar wij zagen het niet. Wij zaten binnen, met jou in onze armen, in onze cocon – een kamer op het verloskwartier van het ziekenhuis.
Je zusjes, je oma’s, je opa’s, je tantes en nonkels, je meter, ze kwamen allemaal op bezoek om jou te zien. Door de sneeuw. Ik haat sneeuw, dacht ik. Zo gevaarlijk op de baan, als er maar niets gebeurde. Niet nog iets. Niet nu.
Een dikke laag sneeuw lag op ons gazon toen we thuiskwamen, zonder jou. Ik heb veel naar buiten staan kijken, naar die witte brij, de witte broze takken. Hoe mooi was dat, terwijl wij net zó veel verdriet hadden. Zó oneerlijk.
Toen het jouw jaardag was sneeuwde het niet. Alles was normaal. Maar jij was er niet, al een jaar niet. Al een jaar zonder jou, net als alle jaren daarvoor maar toch ‘zonder jou’. Ik was opgelucht dat het niet sneeuwde.
Vandaag sneeuwt het. Net als eergisteren en een paar dagen daarvoor. Ik haat sneeuw, dacht ik. Sneeuw doet me aan jou denken, sneeuw doet me verdriet. Je zusjes zijn dolgelukkig met de sneeuw. Ze gaan straks een nieuwe sneeuwpop maken. Een mama, of een broertje, voor die die ze eergisteren al gemaakt hebben. Je kleine broertje kijkt heel verwonderd naar die witte vlokken die uit de lucht komen vallen. We kijken samen door het raam. Je zusjes, je kleine broertje en ik. Er rollen tranen over mijn wangen, terwijl buiten alles met een wit laagje wordt bedekt.
Ik denk aan jou, aan die dagen 2 jaar geleden, aan je voetjes, je handjes, je oortjes… Het sneeuwt steeds harder. Ik haat de sneeuw niet. Hoe kan dat ook als ik daarmee aan jou denk.
We missen je, kleine lieve winterjongen!